Uitgelicht: Violetta's soloscène
Het is interessant om te zien in welke gevallen Verdi deze vaste vormen wel en niet volgt. Over het algemeen zijn ze in al zijn opera’s ruimschoots aanwezig, maar op bepaalde momenten wijkt hij ervan af. Verdi is in zijn opera’s steeds op zoek naar dramatische waarheid. Als de ‘gebruikelijke vormen’ hem daarvoor de juiste ingrediënten geven, gebruikt hij ze, maar ze moeten niet ten koste gaan van het drama. Aan het slot van de eerste akte, als Violetta reflecteert op haar situatie, gebruikt Verdi de vaste vormen van zo’n scène meesterlijk.
Violetta’s soloscène vat haar innerlijke conflict muzikaal prachtig samen. In ‘È strano! è strano!’, een korte introductie in een vrije vorm, bekent zij dat de hartstochtelijke woorden van Alfredo in haar hart zijn gekerfd. Is het dan toch mogelijk om te beminnen en te worden bemind?
In de langzame, lyrische aria die volgt, ‘Ah, fors'è lui che l'anima’ vraagt zij zich af of Alfredo nu werkelijk diegene is naar wie zij altijd heimelijk heeft verlangd. Verdi laat de beginmelodie van de aria gaandeweg prachtig openbloeien in een herhaling van ‘Di quell’amor’, Alfredo’s loftuiting op de liefde die hij eerder voor haar heeft gezongen. Het heeft een krachtig emotioneel effect: Violetta zegt misschien wel dat ze niet in de liefde gelooft, maar hier verraadt ze haar diepste verlangens en hoe zeer die samenvallen met die van Alfredo.
Na dit moment van lyrische reflectie lijkt Violetta zich tot de orde te roepen: dat gemijmer over de liefde is dwaasheid in de harde wereld van Parijs – ‘Follie! Delirio vano è questo!’ Het vormt de opmaat voor het snelle slotdeel, de cabaletta, van de scène: ‘Sempre libera’. Het is het vluchtige plezier dat ze moet najagen.
Hier hoor je duidelijk hoe Verdi dramatisch gebruik maakt van deze opeenvolging van langzaam en snel, van lyrisch en virtuoos, die al decennialang ingebakken zat in de conventies van de Italiaanse opera en door het publiek vanzelfsprekend werd gevonden. Het is vocaal vertoon, maar in de context van de opera is het veel meer dan dat: met de vele loopjes, versieringen en hoge noten, de verlokkingen van een leven van vrijheid en plezier bezingend, probeert Violetta vooral zichzelf om te praten en haar innerlijke twijfel op een bijna hysterische manier te overstemmen.
Verdi contrasteert dat bovendien met de stem van Alfredo die vanuit de coulissen zijn ‘Di quell’amor’ nogmaals herhaalt, alsof we hier het spreekwoordelijke engeltje en duiveltje op Violetta’s schouders horen die haar in tegengestelde richtingen trekken. Als reactie op zijn stem worden Violetta’s coloraturen zo mogelijk nóg heftiger en het snelle ritme voelt nóg dwingender.
Zo transformeert Verdi dit ‘verplichte nummertje’ vol virtuositeit tot een dramatisch toepasselijk en veelzeggend moment. Violetta probeert zichzelf uit zelfbescherming te overtuigen dat zij tevreden is met haar huidige leven, maar de overwinning op haar gevoel is, zo voelt het publiek al haarfijn aan door de bijna wanhopige vorm van de muziek, maar tijdelijk.