Uitgelicht: de Abendsegen
Het is ook een prachtig voorbeeld van de manier waarop Humperdinck de opera componeerde, waarbij hij gebruik maakte van bestaande melodieën en teksten van volksliedjes, maar daar ook op varieerde en zijn eigen liedjes componeerde die op hun beurt weer echte volksliedjes zijn geworden.
De tekst van het kindergebed is eeuwenoud en stamt waarschijnlijk uit de late middeleeuwen. Humperdincks zus, Adelheid Wette, vond het wellicht in de Des Knaben Wunderhorn, de zeer geliefde bundel volksliedteksten die begin negentiende eeuw was verschenen, waarin bijvoorbeeld ook het in de opera gebruikte liedje ’Suse, liebe Suse, was raschelt im Stroh?’ staat.
Volksliedje
Ook de melodie is oud, mogelijk ongeveer net zo oud als de tekst. Althans: het algemene idee van die melodie. Die hoort tot de familie van volksliedjes waarvan ook ons ‘Altijd is Kortjakje ziek’ een directe verwant is. Als je goed luistert en het Nederlandse liedje in je hoofd wat langzamer afspeelt, wordt de gelijkenis met het Avondgebed al snel duidelijk.
In de opbouw van de verschillende delen van het Avondgebed is goed hoorbaar hoe Humperdinck zo’n al bestaand muzikaal idee tot zich neemt en vervolgens transformeert in iets heel eigens. Het oorspronkelijke liedje, zo ook Kortjakje, bestaat muzikaal uit drie verschillende delen: een stijgend eerste deel, een dalend tweede deel, en een laatste, eveneens dalend deel dat herhaald wordt. Daarna worden de eerste twee delen herhaald.
Die drie verschillende delen gebruikt Humperdinck in principe allemaal in zijn melodie voor het Avondgebed, maar tussen de eerste twee plaatst hij een nieuwe bouwsteen, waardoor de hele muzikale keten een heel nieuw karakter krijgt. Bovendien gebruikt hij de tweestemmigheid om extra variatie in de vocale lijnen aan te brengen
Hoofdthema van de opera
De melodie van het Avondgebed is het enige muzikale motief in de opera dat meerdere keren te horen is in de opera. Het motief klinkt aan het begin van de opera, in de prelude, direct daarna zingt Gretel het, het keert terug in het Avondgebed en vervolgens helemaal aan het einde van de opera weer, op de tekst ‘Wenn die Not aufs höchste steigt, Gott der Herr die Hand uns reicht’ (‘Wanneer we zijn in grootste nood, God de Heer de hand ons bood’).
Het mag dus gerust het hoofdthema van de opera genoemd worden. Wat Humperdinck vooral moet hebben aangesproken in de melodie is dat het niet alleen de eenvoud heeft van een volkslied, maar ergens ook iets wegheeft van een kerkelijk koraal. Het maakt het motief daarom nóg geschikter om uitdrukking te geven aan het centrale thema van de opera: de troost, hoop en bescherming die het geloof biedt.